Zojuist weer teruggekeerd van een reis van 30 dagen door Indonesië. Hierover later in dit weblog meer. De lente en het lentegevoel in Nederland had ik tot nu toe gemist. Om dat goed te maken ging ik zaterdag 16 april, na het vieren van mijn moeders 97ste verjaardag en een lunch met mijn oudste broer, nog even kijken bij de Zouweboezem, vlakbij het verzorgingshuis waar mijn moeder verblijft.
Tussen de wolken scheen de lentezon. Maar het was wel erg fris en er stond een harde wind.
Enkele grote vogels lieten zich goed zien en fograferen. Daaronder een van de ooievaars die tradioneel op de kerk van Ameide nestelt. Zwaluwen zijn de lentebodes bij uitstek. Laag boven het water zag ik mijn eerste boerenzwaluwen van dit jaar op insecten jagen. En vervolgens een paar visdiefjes. Te ver weg voor een foto. In het riet hoorde ik de kenmerkende zang van een kleine karekiet. Ik zag een paar rietgorzen. Verder bleef het stil in het riet. Dat wil zeggen: de wind overheerste zodanig, dat er weinig leven viel waar te nemen.
Een andere voorjaarsbode bewoog zich snel en grillig door de de takken en twijgen van de nu nog vrij kale wilgen en elzen: de fitis. Altijd ietsje later dan de tjiftjaf aanwezig. Ik hoorde af en toe de klagelijk eindigende zang. In deze tijd van het jaar laten deze vogeltjes zich vaak gemakkelijk tot vrij dichtbij benaderen en dus fotograferen. De subtiele kleur geel op de borst van dit ogenschijnlijk zo saaie vogeltje is van dichtbij goed te zien.
Om mijn lentegevoel volledig op niveau te brengen, verschenen er drie bruine kiekendieven, waaronder een man, boven het riet. De Purperreigers die hier nestelen, vlogen eveneens af en aan. Als ze je zien, verleggen ze vaak snel hun koers. Eentje was daarmee net te laat. Op de foto is goed te zien hoe de vogel zijn lange slanke nek geheel opvouwt tijdens de vlucht.